-
Leer por capítulos:
-
Dutch Staten Vertaling
-
-
1
|2 Crónicas 18:1|
Josafat nu had rijkdom en eer in overvloed; en hij verzwagerde zich aan Achab.
-
2
|2 Crónicas 18:2|
En ten einde van enige jaren toog hij af tot Achab naar Samaria; en Achab slachtte schapen en runderen voor hem in menigte, en voor het volk, dat met hem was; en hij porde hem aan, om op te trekken naar Ramoth in Gilead.
-
3
|2 Crónicas 18:3|
Want Achab, de koning van Israel, zeide tot Josafat, den koning van Juda: Zult gij met mij gaan naar Ramoth in Gilead? En hij zeide tot hem: Zo zal ik zijn, gelijk gij zijt, en gelijk uw volk is, zal mijn volk zijn, en wij zullen met u zijn in dezen krijg.
-
4
|2 Crónicas 18:4|
Verder zeide Josafat tot den koning van Israel: Vraag toch als heden naar het woord des HEEREN.
-
5
|2 Crónicas 18:5|
Toen vergaderde de koning van Israel de profeten, vierhonderd mannen, en hij zeide tot hen: Zullen wij tegen Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En zij zeiden: Trek op, want God zal hen in de hand des konings geven.
-
6
|2 Crónicas 18:6|
Maar Josafat zeide: Is hier niet nog een profeet des HEEREN, dat wij van hem vragen mochten?
-
7
|2 Crónicas 18:7|
Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Er is nog een man, om door hem den HEERE te vragen; maar ik haat hem, want hij profeteert over mij niets goeds, maar altijd kwaad; deze is Micha, de zoon van Jimla. En Josafat zeide: de koning zegge niet alzo.
-
8
|2 Crónicas 18:8|
Toen riep de koning van Israel een kamerling, en hij zeide: Haal haastelijk Micha, den zoon van Jimla.
-
9
|2 Crónicas 18:9|
De koning van Israel nu en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijn troon, bekleed met hun klederen, en zij zaten op het plein, aan de deur der poort van Samaria; en al de profeten profeteerden in hun tegenwoordigheid.
-
10
|2 Crónicas 18:10|
En Zedekia, de zoon van Kenaana, had zich ijzeren hoornen gemaakt, en hij zeide: Zo zegt de HEERE: Met deze zult gij de Syriers stoten, totdat gij hen gans verdaan zult hebben.
-
-
Sugerencias
Haga clic para leer 1 Pedro 1-5